Geert Belpaeme
Navigeren voorbij de zekerheid
Spelen is een serieuze zaak: dat is het uitgangspunt van ‘De speelse mens’, een essay van onderzoeker en drama-docent Geert Belpaeme. Trouw aan dat uitgangspunt onderzoekt hij er het spelen diepgaand, met referentie aan een reeks belangwekkende denkers en aan zijn eigen speel- en lespraktijk: helder en doortastend maar, inderdaad, ook speels en zoekend. De implicaties van dat schijnbaar simpele uitgangspunt blijken verreikend, niet enkel voor (aspirerende) toneelspelers, maar voor ons allen. Een gesprek met Geert, over spelen en onzekerheid, over wat een stoel (niet) is en hoe we minder mens kunnen worden, maar ook over de drama-opleiding van KASK & Conservatorium en de onderzoekscluster Negotiating Realities die Geert coördineert.
ONRUST
Spelen is geen laughing matter, Geert?
Spelen wordt inderdaad vaak geassocieerd met iets frivools en met vrije tijd. Ook de historicus Johan Huizinga — wie het over de rol van spelen in de cultuur heeft, kan niet om hem heen — ziet het als iets wat naast het normale leven plaatsvindt, in een afgebakende tijd en ruimte. Zeker heeft spelen wel een zekere frivoliteit, als kracht, maar ja, het is tegelijkertijd iets heel ernstigs.
Het was fijn bij Huizinga te lezen wat ik ook intuïtief in mijn spelerspraktijk en in mijn lessen opmerkte, namelijk dat als je het spelen niet serieus neemt er ook helemaal niets gebeurt. Iemand die speelt doet dat in volle ernst: sérieux en speelsheid spreken elkaar helemaal niet tegen, maar hebben elkaar nodig. Ten volle menen wat je doet en er ten volle in opgaan is nodig vooraleer er iets kan gebeuren.
ONRUST
Je essay komt voort uit een onderzoeksproject van een aantal jaar geleden. Maar dat onderzoek werd niet enkel aan de schrijftafel gevoerd, toch?
Het project ‘Towards a New Materialism’ ontstond uit iets wat ik opmerkte in mijn lessen bij de eerstejaars dramastudenten, in hun allereerste semester hier. We werken er met fysieke improvisatie: zonder tekst, zonder vooraf vastgelegd concept, personage of idee, improviseren we. Er is niets, enkel de ruimte en hun aanwezigheid, en daarmee gaan we aan de slag. Zo wil ik hen op een heel fundamentele manier tot spelen brengen, om een basis te leggen van waaruit ze verder leren spelen. Van bij het begin wordt daar duidelijk dat spelen niet betekent: iets nadoen, doen alsof. Nee, er zit iets heel fundamenteels in het daar, als jezelf, aanwezig zijn op het podium, en dat maakt de kern van het spelen uit.
In die lessen begon ik bepaalde structuren te zien van hoe betekenis ontstaat. Dat wou ik verder onderzoeken: hoe betekenis ontstaat via fysieke interactie, en wat betekenis dan eigenlijk is. We organiseerden binnen dat project onder meer een symposium waar we met collega’s van heel wat Europese scholen ervaringen konden delen, en uiteindelijk heeft dat onderzoek ervoor gezorgd dat mijn lespraktijk enorm verscherpt is, dat ik beter en dieper ben gaan begrijpen wat ik daar eigenlijk aan het doen was. En zo ontstond ook het verlangen daarover te schrijven. Tijdens de lessen kan ik voldoende met de studenten delen — we starten met zo weinig mogelijk uitleg aan de oefeningen, maar reflecteren achteraf telkens wel over wat we hebben gezien, wat er is gebeurd — maar omdat het spelen zoals het daar gebeurt zo fundamenteel verbonden is met een vorm van spelen die ons allemaal aanbelangt, wou ik er ook dingen over delen met mensen buiten de opleiding en het theater. Ik wou schrijven vanuit het perspectief van de podiumkunsten om na te denken over een vorm van spelen die we eigenlijk allemaal constant beoefenen, maar waarvan we ons vaak niet meer bewust zijn.
Het onderzoek vond plaats binnen mijn lessen, en binnen mijn lezen en denken, maar ook in de maak- en speelpraktijk die ik op dat moment had met Mats Van Herreweghe. Een van de voorstellingen die we toen samen hebben gemaakt, waarin we die principes van betekenisvorming dieper wilden onderzoeken, is Sprachspiel; genoemd naar een term van Ludwig Wittgenstein. Die was een belangrijke inspiratie voor het opzetten van het project; in zijn Filosofische Onderzoekingen — zo diep, lucide maar ook speels en open — verzint hij allerhande ‘taalspelen’ om te onderzoeken hoe betekenis ontstaat, wat dat eigenlijk is en hoe we dat al handelend doen. In die voorstelling zitten we tegenover elkaar aan een tafeltje, en voeren we een conversatie met handbewegingen. Dat begint heel simpel met handbewegingen die geen enkele betekenis hebben, abstracte bewegingen, maar we maken ze voor elkaar en naar elkaar toe, en we reageren op wat we doen, en meer en meer ontstaat er communicatie. Er ontstaan allerlei verhoudingen, we leren elkaar te begrijpen, dingen op te bouwen. Allemaal zonder dat er een ‘inhoud’ is die buiten het spel ligt; er is geen betekenis behalve deze die ontstaat in de vorm, in het moment zelf, in het begrijpen en de communicatie zelf. Een uur lang doen we dat, tot we ergens uitkomen waar we menen iets te hebben gemaakt waarin we tot een diep begrip van elkaar en tot connectie komen, zonder dat er een woord is uitgesproken dat met iets anders te maken heeft dan met het hier en nu.
ONRUST
Ook in het essay verwijs je regelmatig naar je lessen en dat werkt niet alleen heel aanschouwelijk maar ook aanstekelijk. KASK & Conservatorium heeft natuurlijk een dramaopleiding waarop we trots mogen zijn, maar is dit soort focus typerend voor de opleiding? Je draagt het boek ook op aan Sam Bogaerts …
Op een bepaalde manier is die benadering wel typerend, denk ik, al zijn er uiteraard collega’s die heel andere dingen aanraken. Ik draag mijn essay inderdaad op aan Sam Bogaerts … ik kreeg zelf les van Sam en ben na mijn afstuderen ook door hem uitgenodigd deze lessenreeks te ontwikkelen ter aanvulling van wat hij deed, als een antwoord bijna. Zo kadert mijn essay inderdaad helemaal binnen een bredere visie op spelen die in de kern van onze drama-opleiding zit, en in hoe de docenten er lesgeven. En dat is geen kwestie van stijl; ook in dit boek gaat het nergens over ‘spelen doe je zo’, wat goed en wat slecht spelen zou zijn. Deel van die filosofie van waaruit we vertrekken is net dat het niet gaat om stilistisch en technisch ‘juist’ te leren spelen, maar dat er iets heel fundamenteels en persoonlijks is wat je kan aanboren als je in het theater wil gaan spelen. Dat spelen niet gaat over doen alsof, maar dat het te maken heeft met de kern van wie je bent, met je aanwezigheid daar op het podium en met naar jou als mens te durven laten kijken. In het essay heb ik het over de ‘onbalans’, het uit evenwicht durven zijn, stabiliteit durven loslaten, je durven laten aanraken, en dat staat bijvoorbeeld ook in de praktijk van Jan Steen heel erg centraal.
ONRUST
Je durven uit balans te laten brengen … in het essay doet het bijna bevrijdend aan, en het is inderdaad vaak met vrijheid dat spelen wordt geassocieerd, maar in jouw tekst lijkt ‘onzekerheid’ een crucialere term, klopt dat?
Spelen wordt inderdaad, ergens terecht, heel erg met vrijheid in verband gebracht; maar die term is natuurlijk altijd problematisch … Wat is vrijheid? Vrij van wat, ten koste van wat? Welke structuren maken een bepaalde vrijheid mogelijk? Voor mij heeft spelen dan ook niet met ‘ongelimiteerde vrijheid’ te maken. Onzekerheid leek me een veel hanteerbaardere term. Een van de hoofdlijnen in het essay start met de idee dat spelen te maken heeft met onecht handelen: hier en nu zitten we in het echte leven en doen we echte dingen, en wanneer ik in het theater speel of wanneer kinderen spelen, dan is dat niet echt. Een vreemde opdeling, want spelen is absoluut niet onecht, maar stelt wel in vraag wat dat ‘echte’ dan wel is; hoe de constructie van die echtheid in elkaar zit. Dat vertaal ik in termen van zekerheid en onzekerheid; in het dagelijkse leven handelen we vanuit een zekerheid; dat dit een stoel is en dat die dient om op te zitten … Maar die zekerheid is in feite een inperking en normering van een heel complex object met heel veel mogelijkheden en een complexe geschiedenis — hoe die ontstaan is, hoe die hier is terechtgekomen, er net zo is gaan uitzien — en alles wat we ermee doen, zelfs hoe we erop gaan zitten, is eveneens complex, al was het maar in fysiologische zin. Al die complexiteit moeten we vergeten om iets heel simpels te kunnen doen: op die ‘stoel’ gaan zitten om een koffie te drinken. Die inperking van de complexiteit die het bestaan behelst is nodig om onze alledaagse werkelijkheid te laten voortbestaan, en spelen bestaat er net uit die zekerheid te durven openscheuren, er kleine vraagtekens bij te zetten. Dat is iets wat op een podium als vanzelf gebeurt. We zien het telkens ik in mijn lessen iemand vraag het podium op te gaan en daar niets te doen maar er gewoon te zijn en naar zich te laten kijken: alles wat vanzelfsprekend is, zelfs gewoon het daar staan, verliest die vanzelfsprekendheid. Die simpelste zekerheid van ‘ik ben hier’ wordt onzeker: allerhande impulsen die je voelt, dingen waarvan je je bewust wordt, hoe je staat en wat dat fysiek met zich meebrengt, hoe je je verhoudt ten opzichte van de anderen … Dat uiteenspatten van die eenheid vind ik heel fascinerend en zie ik als essentieel in het spelen.
ONRUST
Je zet het spelen van een kind en het spelen op podium regelmatig naast elkaar en iemand zou kunnen tegenwerpen dat die behalve een toevallig gedeelde term verder weinig met elkaar te maken hebben, maar met die onzekerheid, die openheid, slaag je er wel in ze met elkaar te verbinden.
Inderdaad denk ik dat ze heel fundamenteel aan elkaar verbonden zijn, ja. Hoe ik mijn studenten op het podium tot spelen wil laten komen, is niet door dit of dat personage te gaan spelen, maar via een soort spelen waarin heel ons bestaan zijn oorsprong vindt en dat we bij heel kleine kinderen zien … De zekerheid die we creëren om ons aan vast te houden is maar een indijking van de onzekerheid en de ‘ongrond’ die ons bestaan vormgeven. Er wordt aangenomen dat we als kind spelen en daar op een bepaald moment mee ophouden, maar dat is niet zo. We stoppen nooit met spelen, maar ons spelen wordt wel heel complex en vaak heel serieus en genormeerd, en dat is ons sociale zijn. We zitten te praten en dat is ernstig: ik praat ‘echt’ en jij moet serieus nemen wat ik zeg … maar dat is een code, een afspraak.
ONRUST
Ook met verschillende inhouden van de term ‘acteren’ doe je iets interessants wanneer je, in een heel fascinerende stap, het spelen uiteindelijk opnieuw koppelt aan verantwoordelijkheid. Maar bemoeilijkt dat het spel niet opnieuw?
Wanneer die zekerheid, die vanzelfsprekendheid uiteenspat in het spelen, komt er een soort veelvormigheid naar boven, en de praktijk van de toneelspeler bestaat eruit hierin te leren navigeren. In die complexiteit en meerlagigheid, voorbij de zekerheid, kan ik mijn aanwezigheid vormgeven, en hoe ik dit doe zal een zekere betekenis doen ontstaan. Het speelvlak daarvoor is zoveel ruimer dan we gewoonlijk denken en daar zit voor mij een mogelijkheid en inderdaad een verantwoordelijkheid. In de lessen komt het voor dat studenten een beweging maken, en ik, zijzelf, iedereen ziet en voelt dat er niets gebeurt. Waarin zit het verschil, wat zorgt ervoor dat er iets gebeurt of niet? Ik denk: je moet wel iets voorstellen, ook al is dat een beweging die nog niet iets concreets betekent, je moet het wel ‘echt’ doen, zodat het iets echts kan beginnen zijn. Daar zit de verantwoordelijkheid van een speler en dit houdt ook weer verband met ons hele bestaan.
Spelen kan dan wel met een zekere vrijheid te maken hebben, met het openbreken van normativiteit, maar daar houdt het niet op; het gaat bovenal ook om de volgende stap. Van zodra je iets openbreekt ligt de mogelijkheid voor je om een handeling voor te stellen, om richting te geven aan het moment en de situatie. Op het podium, maar ook daarnaast: aan je bestaan, aan een samenleving, aan de wereld, de toekomst … Dat klinkt heel groots maar voor mij zit er wel een heel simpel maar fundamenteel zaadje bij een student die in zo’n oefening leert dat een eenvoudige handeling op een manier kan gesteld worden dat iedereen denkt, ‘so what?’ maar dat diezelfde beweging evengoed serieus kan worden genomen — in haar eenvoud en misschien wel dwaasheid, maar vanuit de overtuiging: dit is wat ik voorstel, dit is wat ik nu in de wereld breng, en in verbinding breng met alles wat er al is en van daaruit ga ik bouwen. Van daaruit kan ik alles bouwen wat ik wil, en ik kan een verantwoordelijkheid opnemen om deze situatie verder vorm en richting te geven.
Dat is spelen en daarin zit inderdaad het spel met het woord ‘acteren’: enerzijds hoe we het dagelijks gebruiken als het spelen van een rol, een fictie, maar anderzijds ook in de oorspronkelijke betekenis van agere, to act: een handeling stellen, en dat betekent in zijn meest fundamentele zin: iets in beweging zetten, richting geven. Dat doen we niet altijd, zeker niet wanneer we allerhande geroutineerde handelingen uitvoeren die veeleer in stand houden wat er is, maar daar voorbij kan je misschien wel iets in beweging zetten, iets uit balans brengen waardoor het een andere richting kan nemen. Als je dat doet, zelfs in heel kleine mate, zijn we onze wereld, ons bestaan aan het vormgeven.
ONRUST
In die context beschrijf je spelen onder meer als ‘een constante heronderhandeling van bestaande verhoudingen’, en dat herinnert natuurlijk aan de naam van de onderzoekscluster waarvan je recent coördinator werd: Negotiating Realities. Spelen de overwegingen uit je essay daar een rol, kan dit onderzoek er een vervolg vinden?
Bij het mee nadenken over de cluster als geheel en de onderzoekslijn rond ‘playfulness en performativiteit’ in het bijzonder heeft het werk dat ik voor dit essay deed me zeker geholpen. Speelsheid is een interessant en werkbaar begrip, van waaruit we kunnen nadenken over verschillende disciplines, kunst en werkelijkheid, het sociale en politieke … Niet, nogmaals, in de zin dat we het ‘leuk’ en frivool willen benaderen, maar wel dat we kwesties willen beschouwen vanuit de fundamentele onzekerheid waarop alles gestoeld is en durven in de onzekerheid te staan. Er is geen andere weg dan die van de onzekerheid, en die kan beangstigend zijn, maar speelsheid leert ons net omgaan met complexiteit, die niet uit de weg te gaan … en dat is best heftig, maar er bestaat wel een grote nood aan in onze wereld. In veel geldende discoursen is er evenwel geen ruimte voor complexiteit, tenzij als iets wat we behoren op te lossen.
De onderzoekslijn rond ‘playfulness en performativiteit’ focust op praktijken die de werkelijkheid als een performatief gegeven zien, en dat is gelinkt aan de centrale idee van de cluster dat er geen eenvormige, eenduidige werkelijkheid is maar dat er realiteiten zijn die gecreëerd worden, tot iets dienen, onderhouden en bevraagd kunnen worden. We willen praktijken uitbouwen en voor het licht brengen die het eenduidige, zekere idee van de werkelijkheid bevragen en daar iets anders tegenover zetten, andere werkelijkheden naar voren schuiven … Met de onderzoekers die er nu zijn en die er binnenkort bijkomen zullen we alles nog verder vormgeven, maar het is ons alvast duidelijk wat ons drijft en vanuit welke principes we reflecteren, ook al komen we er met heel verschillende praktijken en achtergronden samen.
ONRUST
Huizinga onderscheidde maatschappijen die meer en minder ‘speels’ zijn; jij spreekt je in je essay niet expliciet uit over de speelsheid van onze maatschappij, maar je inschatting schemert wel door …
Wij missen die speelsheid heel hard, ja. Op veel plekken en bij veel mensen is die weliswaar aanwezig — dat is ze ook fundamenteel bij iedereen — maar als maatschappij kunnen we veel speelser worden. Ik vind het heel belangrijk te benadrukken dat speelsheid geen morele kwestie is, het heeft niet te maken met goed en kwaad, maar het is wel een positieve eigenschap. Een samenleving die speelser is, kan meer complexiteit aan, is opener en kan daardoor een grotere diversiteit aan, is inclusiever ten opzichte van zoveel meer verschillende vormen van zijn, van verglijdende identiteiten. Daardoor geeft ze meer agency aan meer mensen en organismen, wat ons in staat zou stellen minder mens te worden: los te komen van bepaalde constructies van mens-zijn die heel destructief zijn geweest. Ik denk dat we minder mens moeten leren worden en het loslaten van eenduidige, normatieve constructies en het leren aanwezig zijn, handelen en verantwoordelijkheid opnemen binnen chaos, meerduidigheid en onbepaaldheid lijkt me daartoe een stap in de goede richting, hoe uitdagend ook.
Tekst: David Depestel