Kunst beroert en beweegt ons en is zelf grotendeels het resultaat van beweging. Verklaringen van de krachtige effecten van kunst op de waarnemer richten zich traditioneel op de expliciete, verwoordbare en bewuste verwerking ervan door de waarnemer. Meer recent is deze focus eenzijdig gebleken, omdat kunstwerken niet los kunnen worden gezien van hun totstandkoming in kunstpraktijken. Ongetwijfeld zijn veel perceptuele, cognitieve en emotionele processen inderdaad een kwestie van expliciete, verwoordbare en bewuste processen die in de waarnemer gaande zijn. Dat is echter slechts een deel van het verhaal en scheidt kunstmatig het proces van het maken van kunst van het proces van het waarnemen ervan. Hoe uiteenlopend de gebaren, bewegingen of handelingen ook zijn bij het maken van kunst, maker en waarnemer zijn verenigd in beweging. In drie studies onderzoeken we verder het idee dat de krachtige effecten van kunstwerken grotendeels gebaseerd zijn op prereflectieve en belichaamde perceptuele processen die zijn afgestemd op de motorische oorsprong van kunstwerken. We blijven dicht bij de praktijk van het maken van kunst en richten ons op het te vaak verwaarloosde snijpunt waar maker en waarnemer elkaar ontmoeten: beweging. Methodologisch vereist dit een interdisciplinaire samenwerking tussen theorie en kunstpraktijk, en tussen theoretische reflectie en empirisch onderzoek. Theoretische reflectie wordt gevoed door onze achtergrond in filosofie en cognitieve psychologie, empirisch onderzoek door nauwe samenwerking met kunstenaars en experimentele psychologie.
Studie 1: Tekenen en de perceptie van de motorische oorsprong van tekeningen
Studie 2: Subjectiviteit en expressieve beweging door uitvoerende musici
Studie 3: Het onuitsprekelijke element in bewogen worden door kunst